Op 23 maart viel de rijzende ster van acteur en rapper Bilal Wahib als een baksteen uit de lucht. In een live videogesprek op Instagram met zijn Mocro Maffia-collega Oussama Ahammoud, waarbij fans konden meepraten, daagde Wahib een twaalfjarige jongen uit zijn geslachtsdeel te laten zien. Hij zou er grof geld voor betalen: ‘Als jij je piemel kan laten zien, nu 17 doezoe (17 duizend euro) hier, voor jou.’ De jonge fan kon uiteindelijk geen weerstand bieden aan zijn idool en liet zijn broek zakken, waarop Bilal en Oussama in lachen uitbarstten, want: ‘Je piemel heeft toch helemaal geen ogen!’ Een oude, beroerde schoolpleingrap die in dit geval niet tot een schoolplein beperkt bleef, maar live werd gezien door 3,5 duizend mensen.
De publieke verontwaardiging loog er niet om: woedende collega- acteurs, een levenslange ban van Facebook en Instagram voor zowel Wahib als Ahammoud, de Edison voor beste nieuwkomer die Wahib zou krijgen werd ingetrokken, en meerdere radiostations weigerden zijn muziek nog te draaien. Bovendien werd Wahib na zijn daad door zijn label Top Notch en door BNNVARA, waar hij presentator was van het kinderprogramma Teenage Boss, per direct op straat gezet.
Buiten kijf staat dat Wahib volledig fout zat. Maar staan de represailles nog in verhouding tot de misstap die hij beging?
Het incident raakt aan een thematiek die de laatste jaren veelvuldig onderwerp van gesprek is: ongelijke machtsverhoudingen. Bilal is bijna twee keer zo oud als de jongen, en bovendien landelijk bekend. Als van dergelijk overwicht op enige manier misbruik gemaakt wordt dan is op sociale media de moralistische echokamer te klein, waarvan het geluid vervolgens de norm lijkt te stellen voor wat men zou moeten vinden. In
bepaalde gevallen volledig terecht, neem Harvey Weinstein, Louis CK, de misstanden in de Nederlandse acteerwereld. Maar wanneer bij alles dat riekt naar machtsmisbruik een verdere nuancering van de situatie overbodig wordt geacht, en de dwingeland qualitate qua aan de hoogste boom moet, dan dreigt de jacht op gerechtigheid toch aan haar doel voorbij te schieten.
Laat, nogmaals, hierover geen misverstanden bestaan: Bilal Wahib maakte een grove fout. Die fout is hem, als volwassene met bovendien een groot bereik – onder jongeren nota bene – en een daarmee gepaard gaande verantwoordelijkheid, zeer aan te rekenen. De gevolgen voor het slachtoffer zijn buitengewoon ernstig. Ik meen die hier dan ook geenszins te bagatelliseren.
Wel denk ik dat, voordat Wahib op één hoop wordt gegooid met pedofielen, kinderpornocriminelen en zedendelinquenten, het goed zou zijn om zijn motieven een moment in ogenschouw te nemen.
Als ik naar de video kijk dan zie ik geen kwade genius die erop uit is een minderjarige te traumatiseren. Ik zie ook geen perverse geilbak die watertandend zit te loeren tot een klein jongetje zijn kleren uittrekt. Ik zie eerder een jonge macho die verblind is door zijn eigen roem, en in de dronkenschap van likes en volgers het besef is verloren dat ook hij bepaalde grenzen niet over mag. Geen gewetenloze schurk die willens en wetens de weerlozen misbruikt om zijn eigen lusten te botvieren, maar een overmoedige kwajongen die op de golf van zijn succes een totaal verkeerde inschatting maakt. En dan is een vogelvrijverklaring misschien een wel heel onverbiddelijke bestraffing.
Maar het lijkt wel alsof er voor een mildere toon steeds minder ruimte is. Er is een bredere ontwikkeling gaande waarin zich een andere machtsverhouding ontvouwt: online lijkt een zerotolerancebeleid te worden gevoerd ten aanzien van mensen met een afwijkende mening, een opvatting die niet strookt met wat de morele voorhoede betamelijk acht. Dissidenten worden openlijk geshamed om een voorbeeld te stellen van wat er gebeurt wanneer je uit de pas loopt. Nu is dat een werkwijze die al bestaat vanaf de tijd van het schavot, maar het internet blijkt een uitermate geschikt medium voor de schandpaalmethode, met bovendien een wereldwijd en levenslang effect. Die technologische facilitering valt samen met een opmars van linkse
morele normen, die gebruikt worden ter rechtvaardiging van shaming of cancellation, stelt Ross Douthat in The New York Times. Afgezien van het feit dat er wel degelijk een noodzaak is tot een morele herijking, die onder meer de grenzen van wat als racistisch, homo-/transfoob en onderdrukkend wordt aangemerkt beoogt te verruimen, lijkt mij een pek-en-verenbeleid om die herziene normen te handhaven weinig constructief, om niet te zeggen zeer kwalijk. Dergelijke intolerantie vormt een bedreiging voor de openheid van het debat en voor de mogelijkheid het met elkaar oneens te zijn en van elkaar te leren. Bovendien draagt ze bij aan een verdere polarisatie, omdat conservatieveren zich bevestigd voelen in hun claim dat je ‘niets meer mag zeggen’.
‘The way to defeat bad ideas’, zo werd vorige zomer betoogd in een pleidooi tegen de cancel culture, ondertekend door 150 Amerikaanse en Engelse schrijvers en academici, ‘is by exposure, argument, and persuasion, not by trying to silence or wish them away.’ In de open brief wordt ook gesignaleerd dat de afrekencultuur ertoe leidt dat instituties gehaaste, soms buitenproportionele maatregelen nemen om zich te distantiëren van beklaagden, om zelf maar niet ten prooi te vallen aan de bloeddorstige internetbeulen. Hoewel deze instituties uiteraard zelf een morele afweging hebben te maken, wordt het steeds lastiger om die afweging los te zien van de door hen gevreesde vergeldingen, waardoor hun stellingname onvermijdelijk ook een economisch karakter krijgt.
Was er een andere weg mogelijk voor BNNVARA en Top Notch? Hadden ze, in plaats van alle banden met Wahib door te snijden, ervoor kunnen kiezen een statement naar buiten te brengen waarin ze zijn daad ondubbelzinnig veroordelen? Zouden radiostations zijn muziek kunnen blijven draaien, bijvoorbeeld voorzien van een kritisch commentaar van de radio-DJ vooraf? Is er de mogelijkheid tot een motie van afkeuring, in plaats van een van wantrouwen? Is er, kortom, in het tijdperk van cancel culture nog ruimte voor mededogen?
Die ruimte zal per geval ingeschat moeten worden. Tijd is daarin een factor van groot belang. Het is evident dat BNNVARA de dag na dit voorval geen kinderprogramma kan uitzenden dat door Wahib gepresenteerd wordt. De Edisons zouden in het weekend na het incident uitgereikt worden. Dat is,
zoveel is ook duidelijk, te vroeg om de man op een podium te zetten en een trofee in handen te duwen. Ja, die trofee is voor zijn muziek en niet voor zijn gevoel voor humor, maar het beeld van hem als winnaar op tv communiceert iets anders. En daar wordt terecht rekening mee gehouden.
Bij dit soort gebeurtenissen is het inachtnemen van een soort ‘rouwperiode’ gepast. Een periode waarin er geen extra olie op het vuur gaat en de wonden gelikt kunnen worden. Dat is iets anders dan iemand subiet over de vestingmuur kieperen en de wildernis injagen.
Ik hoop dat we in de (nabije) toekomst genuanceerdere mechanieken vinden om wandaden te veroordelen. Dat een vogelvrijverklaring van daders niet de enige manier meer is om een signaal af te geven dat bepaalde daden echt niet door de beugel kunnen. ■