De Tedere Nar

Over humor, grenzen en vertrutting
Nar

De vraag welke grappen geoorloofd zijn en welke niet gaat ten minste terug tot de eerste nar die door zijn koning werd gevierendeeld. Nu het vierendelen online plaatsvindt, normen in hoog tempo veranderen en geridiculiseerden hoorbaarder zijn dan ooit, schreeuwt die vraag om een eigentijds antwoord.

Betekent alles mogen zeggen ook alles wíllen zeggen? Brengt een weerwoord op satire de vrijheid van meningsuiting in gevaar? Kunnen mensen tegenwoordig niet meer tegen een stootje; zijn we, in de woorden van Gerard Joling, ‘aan het vertrutten met z’n allen’?

Enkele bespiegelingen.

HUMOR
Eerst een blik onder de motorkap van de lach. Binnen de humorwetenschap is de benign violation theoryi een breedgedragen model van hoe humor ‘werkt’. Die theorie stelt dat, om iets als grappig te ervaren, we altijd twee componenten in een situatie moeten kunnen herkennen. Er dient ten eerste sprake te zijn van een violation: een overtreding van een zekere norm of ‘de normaal’. Dat kan om een fatsoensnorm gaan, maar ook om een talige norm, een culturele of een logische norm; er moet, kortom, sprake zijn van een inbreuk op ons beeld van hoe de realiteit behoort te zijn. Over wat ‘normaal’ is valt daarbij uiteraard te twisten.

Maar niet elke overtreding is grappig: we lachen volgens bovenstaande theorie alleen wanneer de overtreding goedaardig (benign) is. De schending van de norm moet ervaren worden als veilig, onschadelijk, of op z’n minst acceptabel. Gegniffel om iemand die struikelt bijvoorbeeld zou uitgelegd kunnen worden als lol om een goedaardige schending van de normaal van een gecontroleerde motoriek. Als de struikelaar echter ongelukkig terecht komt en een been breekt, of het struikelen blijkt te worden veroorzaakt door een spierziekte, dan verandert dat hoe we naar de situatie kijken.

Hoe goedaardig iets gepercipieerd wordt, wordt in grote mate bepaald door de psychologische afstand van de aanschouwer tot de geschonden norm, zo blijkt uit onderzoek. In de woorden van Mark Twain: ‘comedy is tragedy plus time’. Niet alleen tijd en ruimte kunnen psychologische afstand creëren; sociale afstand en de vraag hoe ‘echt’ iets is kunnen dat ook. Als Wile E. Coyote al zijn botten breekt in een achtervolging met Road Runner dan kunnen we daar weer wel om lachen; het is maar fictie.

In het debat omtrent welke grappen gemaakt kunnen worden en welke (beter) niet lijken zowel de bepaling van normen als de psychologische afstand tot die normen een belangrijke rol te spelen.

TAAL VERANDERT
In de documentaire Dat zijn geen grappen!ii (2018) van Powned klaagt een grote groep prominente grappenmakers dat ze in Nederland ‘niets meer kunnen zeggen’. Herman Brusselmans: ‘Ik moet nu andere, debiele woorden gaan gebruiken. Ik mag [het n-woord] niet meer zeggen, invalide, flikker, pot…’ Youp van ’t Hek: ‘Taal verandert. De wereld verandert. Ik werd laatst teruggefloten om het woord ‘pisnicht’. Dat was vroeger een gewoon woord in Amsterdam, onder nichten.’

Roué Verveer zegt in De Nieuws BViii dat hij altijd grappen heeft gemaakt, over iedereen, ‘maar met een knipoog. De laatste tijd merk ik dat mensen er anders tegenaan kijken. Dat ligt dus niet aan mij. Ik ben niet veranderd. Ik doe nog steeds hetzelfde.’

Dat je het ‘altijd al zo doet’ is geen waterdichte legitimering van je handelen, zoveel bewijst de klimaatcrisis na jarenlange overmatige CO2-uitstoot wel. Soms is het passender om tot de conclusie te komen dat hoe je het gewend was te doen eigenlijk altijd al niet kon; je was je alleen nog niet bewust van de consequenties. Wanneer mensen de status quo beginnen te bevragen ontstaat de mogelijkheid tot voortschrijdend inzicht. André Dongelmans ziet nu bijvoorbeeld dat zijn optreden in de show van Paul de Leeuw in 2007, waarin bij het nummer Samen zijn de tekst ‘Hee vriendje’ lachend werd vervangen door ‘Hee neger’, niet deugde. ‘We weten nu meer dan toen. We weten meer over elkaar en over de geschiedenis.’

NORMENDUALISME
Emancipatoire bewegingen als Black Lives Matter, de LHBTQ+gemeenschap en #metoo bevragen en verleggen de grenzen van wat we als normaal beschouwen. Wat wordt onder racisme geschaard; wat is seksueel grensoverschrijdend gedrag; is er binnen het huidige identiteitsdenken wel voldoende ruimte voor iedereen? De vragen die bij de normenherziening worden opgeworpen hebben een direct effect op wat wel en niet als humoristisch wordt ervaren. Want als humor bestaat uit de – goedaardige – schending van een norm, en normen schuiven op, dan is wat voorheen op het randje was nu flink over de grens.

Een spoor dat parallel loopt aan die ontwikkeling is de vereniging en hoorbaarheid van voorvechters van die nieuwe normen, vooral op sociale media. Waar individuen eens onzichtbaar en geïsoleerd waren en dikwijls alleen dachten te staan in hun pijn en frustratie, blijken er nu gelijkgestemden te zijn die ze online ontmoeten, waarmee informatie en ideeën uitgewisseld worden, en bij wie bevestiging en bemoediging gevonden worden. Dat leidt tot een luider en directer tegengeluid. De dualiteit van macht en tegenmacht die men in de Haagse politiek wil heroveren lijkt in het maatschappelijk debat al enige voet aan de grond te krijgen. Tot ongenoegen van het ministerie van humoristische zaken, dat zich het liefst niets zou aantrekken van al dat zwaarmoedige gedoe.

HET VRIJE WOORD
Want met de opschuivende grenzen komt het vrije woord in het gedrang, wordt in de Powneddocumentaire beweerd. ‘Als je het nou hebt over vrijheid van meningsuiting: iedereen moet alle grappen mogen maken’, aldus Guido Weijers. ‘Ik weet niet wat iemand allemaal kan kwetsen. We moeten dus maar afspreken dat je alles mag zeggen, en dat het stopt bij geweld. Omdat je anders niets meer kunt zeggen.’

Dan rijst de vraag: als alles gezegd moet kunnen worden, geldt dat dan ook niet voor het tegengeluid? Als een cabaretier iemand mag beledigen, zou diegene op zijn beurt dan zijn ontstemming ook niet moeten kunnen laten blijken? Zijn de heren cabaretiers – in de documentaire komen geen vrouwen aan het woord – nu niet met twee maten aan het meten?

GEWELD
Er ligt onmiskenbaar een grens bij geweld, zoals Weijers en anderen in de documentaire terecht opmerken, en die grens dient te allen tijde bewaakt te worden. Theo van Gogh, Pim Fortuyn, Charlie Hebdo; er zijn teveel voorbeelden van onvergeeflijke overschrijdingen van die grens. En helaas is geweld, of de dreiging daarmee ter vergelding van vermeend verkeerde ideeën, nog aan de orde van de dag en moeten mensen als Geert Wilders en Lale Gül onder permanente bewaking staan. De besprekingen hier hebben dan ook alleen betrekking op confrontaties bínnen de grenzen van de wet.

DE WET
En volgens de wet mag inderdaad alles gezegd worden, enkele uitzonderingen daargelaten. Er is in Nederland een verbod op groepsbelediging en een daaraan verwant verbod op aanzetten tot haat, discriminatie of geweld. Geert Wilders werd bijvoorbeeld naar aanleiding van zijn minder Marokkanenuitspraak veroordeeld voor groepsbelediging. Hij kreeg daarvoor overigens geen straf opgelegd in het licht van de hoge prijs die hij al dagelijks betaalt voor het uiten van zijn mening. Afgezien van deze uitzonderingen kun je vrijelijk je gang gaan met de wet aan je zijde. Maar naast de juridische wet bestaat ook een morele wet.

Dat het strafrecht ruimte biedt om een ander te beledigen betekent niet dat alle morele overwegingen overboord kunnen; integendeel. De wet creëert een basisstructuur waarbinnen samenleven mogelijk wordt, ze is een bestaansvoorwaarde voor een gemeenschap. De grote mate van ruimte die de wet laat – alles mogen zeggen, dat is nogal wat – brengt een net zo grote verantwoordelijkheid met zich mee voor een ieder die zich beweegt binnen die ruimte. Een verantwoordelijkheid om oog te hebben voor elkaar en om elkaars integriteit, en onderlinge verschillen te respecteren – in tegenstelling tot het moedwillig opzoeken van de grenzen van het toegestane ten koste van het wenselijke, het menselijke.

DE NAR
Humor kan behalve jolig vermaak ook een instrument zijn met een kritische of een relativerende functie: de cabaretier als nar aan het hof die de koning bespot. ‘Een goede koning laat dat toe’, zegt Yoeri Albrecht, directeur van cultureel centrum De Bali in Amsterdam. Deze twee functies van satire worden dikwijls als legitimering gebruikt voor een grap die over de grens gaat: er zou een hoger doel mee gediend zijn.

Niek Barendse beoogt met zijn NPO-serie Nieuw zeer vooral een relativering van de dingen die we te zwaar plegen te maken. In de Volkskrantiv zegt hij: ‘Vergeleken met de jaren negentig zijn steeds meer woorden en thema’s beladen. […] Daar wil ik met Nieuw zeer wat lucht in pompen. […] Ik zie het als een blijk van volwassenheid wanneer je de goede zaak serieus neemt, maar die ook kunt relativeren.’

Luchtigheid wordt meestal bereikt door overdrijven. Absurdisme laat mensen lachen om dingen die ze in minder uitvergrote vorm menens zijn. In Nieuw zeer betoogt activist Els bijvoorbeeld dat een standbeeld van Rembrandt van zijn sokkel getrokken moet omdat Rembrandt altijd alleen maar rijkelui schilderde en niet opstond tegen de misstanden in zijn tijd, en hij daarmee indirect bijdroeg aan de slavernij. Rembrandt was niet woke genoeg. Dit soort absurdisme is relatief onschadelijk omdat voor iedereen duidelijk is dat de situatie wel raakt aan iets actueels, maar overdreven is, niet ‘echt’, waardoor de overtreding van de norm universeel als goedaardig wordt ervaren.

Een scène in De Luizenmoeder waarin acteur André Dongelmans een ouderavond komt binnenlopen om zijn kind te bespreken, waarop de docent hem, op basis van zijn huidskleur, in neerbuigend Engels vertelt dat hij nog even op de gang moet wachten voor hij het klaslokaal mag schoonmaken viel minder goed. Belangrijkste reden daarvoor was dat er te weinig sprake was van overdrijving: de scène verbeeldt een pijnlijk realistische situatie voor veel mensen van kleur, en werd daarom niet door iedereen grappig bevonden.

Hans Teeuwen maakte zich sterk voor de kritische functie van cabaret tijdens zijn roemruchte bezoek aan De Meiden van Halal in 2007: ‘Alles dat enige status heeft, heeft een vorm van macht. En macht corrumpeert altijd, [en] moet geridiculiseerd kunnen worden. Als dat niet meer kan dan krijg je enge toestanden: een dictatuur…’

Kritische humor, aldus Teeuwen, richt zich op machtsposities. Daarbij wordt vaak van een ander middel gebruik gemaakt dan het absurdisme van relativerende humor, namelijk van belediging. De norm die geschonden wordt is er dan een van respect: iets of iemand van aanzien mag niet worden onteerd. Als dat toch gedaan wordt, dan is die normschending grappig voor omstanders voor wie de psychologische afstand groot genoeg is, en voor de macht zelf wanneer die macht zich niet werkelijk bedreigd voelt. De koning kan zijn macht onderstrepen door genade te tonen: hij laat zien dat hij van de nar niets heeft te duchten. Vergelding zou het doel van de nar juist in de hand werken: de vorst zou zichzelf openbaren als gewelddadige tiran. Tegelijkertijd toont de nar dat niets heilig is en alles besproken kan worden, zelfs het hoogste gezag.

Maar wat als de koning geen koning is, maar iemand in een systematisch achtergestelde positie? Het gebrek aan respect dat hilarisch en onschadelijk kan zijn wanneer het gericht is tegen een krachtige autoriteit of meerderheid, kan pijnlijk destructief zijn wanneer het zich richt op een onderdrukte minderheid. Dan verworden beledigingen, vermomd als kritiek, tot weinig meer dan leedvermaak. De norm die dan geschonden wordt is niet meer een autoriteitsnorm maar een morele. Een ander respectloos bejegenen zonder dat diegene een aanzienpositie of enige vorm van maatschappelijk overwicht heeft, zelfs structureel ondergeschikt wordt geacht aan anderen, mag niet verkocht worden als machtsbevraging; het lijkt eerder een trap na.

Maar op voldoende psychologische afstand kan ook die schending als onschuldig worden ervaren.

TEGEN EEN STOOTJE KUNNEN
In Dat zijn geen grappen! beweert Martijn Koning: ‘We zijn in een luxepositie, want we maken ons druk om dingen die eigenlijk niet zo belangrijk zijn. Het lijkt wel of we eigenlijk weer eens een oorlog nodig hebben om ons te realiseren wat echt belangrijk is: een dak boven je hoofd en te eten hebben.’

Zou het ook kunnen zijn dat Martijn Koning zich in een luxepositie bevindt omdat hij zich niet druk hoeft te maken om dingen die voor anderen wel degelijk belangrijk zijn?

Het is niettemin een gevoel dat veel cabaretiers met Koning delen: ‘Ik word ook weleens gekwetst’ aldus Johan Derksen. ‘Ja, gewoon een grote jongen zijn. Je krijgt weleens een draai om je oren.’ Ook Hans Teeuwen maakt dat punt bij De Meiden van Halal: ‘Je ontwikkelt een schild [voor beledigingen]. Dat doe je in een vrije samenleving.’ De cabaretiers vrezen dat de morele wet, die binnen de vrije ruimte die de juridische wet laat voor fair play moet zorgen, leidt tot een zijden handschoentjesmaatschappij.

De mormoonse kerk bijvoorbeeld reageerde ludiek op hun bespotting in de musical Book of Mormon. Ze adverteerden in het programmaboekje, en nodigden mensen uit hún versie van het verhaal te horen, die toch ‘iiiiiiiietsje anders’ was. Aanhangers van de kerk bezochten de voorstelling en konden het lachen soms niet onderdrukken.

Mogen we die mate van tolerantie van iedereen verwachten? Zou dit een lichtend voorbeeld moeten zijn voor hoe je ook kunt reageren wanneer je te kakken wordt gezet? Of is die emotionele ruimte niet voor iedereen beschikbaar? Het lijkt toch niet geheel onvoorstelbaar dat een jonge homo die zijn leven in persoonlijke fragiliteit en emotionele isolatie doorbrengt minder weerbaar is tegen ridiculiserende teksten dan een volwassen kerkganger die binnen een hechte gemeenschap zijn geloof belijdt.

IN CONTACT
Toch klinkt het punt van de cabaretiers dat je van mensen in een vrije maatschappij enige sociale weerbaarheid mag verwachten niet geheel onredelijk. Ik leg het voor aan cabaretier Lisa Loeb.

Loeb: ‘Ja, ik denk ook dat elk mens een schild moet ontwikkelen. Maar ik vind ook dat je je erg makkelijk van je verantwoordelijkheid als theatermaker ontdoet als je vindt dat je alles maar kunt zeggen en dat iedereen dat maar moet pikken. Het is een beetje als de basisschoolleraar die tegen mij zei ‘je moet je ook niet zo op de kast laten jagen’, in plaats van tegen de kinderen die mij elke dag pestten te zeggen dat ze mij met rust moesten laten.’

Het slachtofferschap waar gekwetsten zich volgens sommige cabaretiers te gemakkelijk op zouden beroepen lijkt volgens Loeb vooral bij die cabaretiers zelf te spelen. ‘Youp van ’t Hek roept al jarenlang van alles over iedereen, één iemand zegt een keer ‘Ik vind dat niet leuk’, en Youp voelt zich het slachtoffer. Vervolgens past hij zijn voorstellingen niet aan, hij speelt nog steeds voor volle zalen en hij heeft nog steeds zijn column in het NRC. Dus wat is dat nou eigenlijk voor toe-eigening van slachtofferschap?’

Naast de eigen verantwoordelijkheid die een ieder heeft om weerbaar te zijn in het publieke sociale verkeer, heeft een cabaretier volgens Loeb dus nog altijd de verantwoordelijkheid voor wat hij (/zij/hen) zegt, en zich bewust te zijn welke effecten die uitspraken kunnen hebben. ‘En volgens mij is het best duidelijk waar de grenzen liggen. Mits je in contact staat met de maatschappij, en af en toe verhalen hoort van andere mensen dan jijzelf. Maar ik mag toch hopen dat je daar als theatermaker wel mee bezig bent.’

Lisa Loeb (Foto: Anne van Zantwijk)

En toch lijkt het daar vaak mis te gaan: een gebrek aan bewustzijn van het verhaal van de ander. De psychologische afstand die cabaretiers (en hun publiek) hebben tot veel van de onderwerpen van hun spot kan een schending van de integriteit van die onderwerpen goedaardig doen lijken. Vanuit de sociaal geprivilegieerde positie van de navelstarende komiek klinkt het geklaag van de geridiculiseerde overtrokken, lijken diens problemen opgeblazen en diens gekwetstheid een keuze. Systemische discriminatie als de gebroken beenderen van een Looney Tunesfiguur: een fictie, iets dat niet meer bestaat wanneer je op de uitknop drukt. Het bevindt zich op dusdanige psychologische afstand dat er smakelijk om gelachen kan worden.

Dat de cabaretiers zich in een geprivilegieerde positie bevinden is hen niet aan te rekenen. Dat ze zich niet bewustzijn van die positie en de implicaties ervan wel.

HET GRIJZE GEBIED
Waar ligt het midden tussen vileine spot en tegen een stootje kunnen? Wat moet je kunnen incasseren, en wat moet je gewoon niet zeggen? Waar ontmoeten de verantwoordelijkheid van de cabaretier en die van het gekwetste publiek elkaar?

In het huidige klimaat waarin normen herzien worden wordt meer gevraagd van cabaretiers, en van mensen in het algemeen. Meer sociaal bewustzijn, meer maatschappelijke verantwoordelijkheid, meer voorzichtigheid. Meer erkenning van het contrast tussen de relatieve veiligheid van de massa en de strijd en breekbaarheid van gemarginaliseerden, en een daarop afgestemd handelen. Meer tederheid.

Is dat dusdanig veel gevraagd dat komieken geen andere keuze hebben dan aan de bel te trekken?

De witte man hoeft zich nooit te verontschuldigen voor zijn wit-zijn. Maar wellicht wel voor zijn ontkenning van de implicaties ervan. De schoolpleinvader voor wie zwarte piet altijd zwart is geweest is niet meteen een racist. Maar als hij, na jarenlang aanhoudend verzoek om de voor sommigen zo pijnlijke traditie te veranderen niet thuis geeft, in december weer de zwarte knechten in de ramen hangt en nog steeds niet begrijpt wat nou eigenlijk het probleem is, dan is het wellicht niet verwonderlijk dat hij gehekeld wordt om zijn onverschilligheid jegens een groep mensen met wie hij in hetzelfde land leeft.

De grenzen van humor zullen in dialoog moeten worden blijven bepaald: enerzijds door ze af te tasten, waarbij soms ook een overschrijding hoort, en een ridderlijke erkenning van die overschrijding geen knieval van het vrije woord hoeft te betekenen. Anderzijds het ontwikkelen van weerbaarheid. Daarbij moet er plaats voor het besef zijn dat weerbaarheid niet voor allen even vanzelfsprekend is. Hopelijk kan dat op een dag wel het geval zijn, wanneer ‘normaal’ een woord van iedereen is.

In elke noodkreet ligt een mogelijkheid besloten. De mogelijkheid om de pijn van de ander te zien, te erkennen en waar mogelijk te verlichten. De ander een hand te reiken, te helpen opstaan na het struikelen. De mogelijkheid om samen te lachen. ■